Wij laten het hoogst interessante Fitzroy Crossing achter ons en stevenen af op Halls Creek. Al vier dagen lang discussiëren de oudjes wat Halls Creek nou was. Ik los het zo op. Halls Creek is een verpauperd stadje met een mooi visitors centre, twee general stores en een gesloten electronica gebeuren. Dit zaakje wordt bewoond door plus minus 100 man. Daarvan is 80% aboriginal en daarvan is 87,6% permanent strontlazarus. Wij bezetten subiet twee kamers in het-motel-wat-niet-slecht-maar-ook-niet-perfect-in-orde-was. Temeer omdat ze zelf niet eens het internet, wat ze ons aan willen smeren, aan de praat kunnen krijgen. Na een middag ploeteren geef ook ik het op. Het hele zootje is virtueel naar de filistijnen. De tweede dag bezoeken we een muur die moeder natuur helemaal zelf en in d'r eentje midden in de woestijn heeft gebouwd. China wall noemen ze het en het is vast een voorzorgsmaatregel tegen Mongolen. De vliegen vliegen er immers gewoon overheen, dus daartegen zal het niet zijn. De trekvogeltjes geven toe aan een oud mankement genaamd siësta, terwijl ik het internet in het visitor centre (en tevens dat van de rest van Halls Creek) saboteer, aftap en vernaggel om eindelijk maar eens de foto's te uploaden en de rest van de wereld te laten weten hoe het hier reilt en zeilt. Ondertussen zitten we in purnululu national park waar we de Bungle Bungle range in volle glorie komen bewonderen. Deze zijn 360 miljoen jaar geleden neergeflikkerd door de Ord River om vervolgens 240 miljoen jaar later de hele bende weer weg te slijten tot wat het nu is; een prachtig gevormde keten van oranje-zwart gestreepte koepels. Deze keten heet 'the Bungle Bungle range' en tot op heden is er nog geen bevredigend antwoord gevonden op de vraag waar deze naam vandaan komt. De talloze kloven die te vinden zijn in deze keten zijn prachtig, maar allejezus moeilijk te verkennen vanwege de schuivende, kopgrote stenen die door de rivier neergemieterd zijn. De rest van de dag besteed ik aan heel vies zijn, mijn voeten repareren, schelden op vliegen en brood eten.
We gooien het stuur met een zucht van verlichting (op naar de douche!!) om naar Kununurra. Eenmaal aangekomen zetten we in recordtijd de tenten op om vervolgens elkaars tanden eruit te slaan om wie als eerste mocht douchen. Opa verliest bij voorbaat als het aankomt op het aantal tanden, oma heeft last van d'r rug, dus ik was de man. De volgende dag kon de auto al naar de garage voor haar servicebeurt. Erg vlot, dus volledig tegen Australische standaarden in. Als twee internetjunkies stappen opa en ik het lokale centrum van alles wat ook maar een beetje modern is binnen en zijn de eerste twee uren onmogelijk van de computer weg te slaan...TOT ik een telefoontje ontvang dat er tijdens de operatie van de auto complicaties zijn opgetreden en dat niet alleen de peperkoeken handrem en gestolde olie een probleem vormen, maar dat ze per direct een gewillige donor nodig heeft, aangezien de brandstofpomp meer diesel over dan in de motor keilde. Oja, de stuurarmen waren ook naar de gallemiezen. Bijelkaar opgesomd: weinig stuurmogelijkheden, remmen die eerder versnellen dan afremmen, een licht ontvlambare motor...het is een wonder dat we Kununurra überhaupt gehaald hebben. Claudia van het verhuurbedrijf verzoekt ons 900km door te rijden naar Darwin daar dat de dichtsbijzijnde plaats is waar we de uiteraard oerzeldzame brandstofpomp kunnen krijgen. Als ik haar meld te vertikken in een auto te rijden die al vanaf de eerste meter opvallend veel gelijkenissen vertoont met een molotov cocktail voel ik hoe ze me over een afstand van 6000 k's, door de telefoon heen vol verbazing aankijkt. Zodra ik mijn mobiel weer op de haak smijt kon de monteur het niet laten te fluisteren dat ze tamelijk bijdehand is. Ik fluister terug dat ze duits is, waarmee het hele raadsel in één klap is opgelost. De rest van de dag liggen we als een stel opblaaspoppen in het zwembad te dobberen, wachtend op een belletje van het verhuurbedrijf of de garage. Heinz, eigenaar van onze auto, brengt ons het verlossende nieuws hoogstpersoonlijk naar Kununurra te komen met een splinternieuwe, glimmende brandstofpomp. Nog nooit waren we zo blij Heinz...schrap die laatste zin.
Over twee dagen zou hij er zijn en konden we ons tootootje weer in ontvangst nemen.
In eerste instantie ging ik braaf rond bedtijd m'n tent in. Dat wil zeggen, om zeven uur, maar kon de slaap niet vatten, dus trek het hele zootje weer aan en hobbel naar het zwembad waar tot mijn vreugde tien backpackers druk bezig waren pissed te worden. We spelen een paar drinkspelletjes en uiteindelijk lig ik om één uur pas weer in m'n kist. Pissed uiteraard. Backpackers werken overdag over het algemeen, maar als de meloenen op zijn hangen er spontaan vijftien jolige adolescenten rond de campkitchen en het zwembad. Wat nu? Dilemma. Één die we oplosten met wijn en bier. The community for unemployed backpackers was geboren. Je kunt je gevoelens kwijt, goed uithuilen omdat je ex-baas gemene dingen gezegd heeft. Dit ging zo een paar dagen door. Uitslapen tot zeven uur, aan het zwembad gaarbakken en je gevoelens uiten, rond vier uur je lamme reet naar de bottleshop rijden om voor 7,5 euro een paar liter wijn in te slaan die je dezelfde avond wegwerkt met drankspelletjes terwijl je je buurman aanhoort over chickenfarms en verschillende mogelijkheden van runderen castreren. Ja, we zijn doodserieus in onze praatgroep. De volgende keer meer over ons rondhokken in Kununurra.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten